Dit is het verhaal van een snelwandelaar die altijd door een verrekijker keek. Hij kon dan goed zien hoe de plek eruit zag waar hij heen ging, en hij kon er rechtopafgaan. Dan ging hij af en toe wel flink onderuit vanwege zaken die in de weg stonden, maar rechtdoor was de kortste route, en dus het makkelijkst, vond hij. Af en toe, als hij zichzelf wilde kietelen, draaide hij de verrekijker om, en dan was zijn bestemming weer heel ver weg. Dan draaide hij de verrekijker weer om, en zag hij zijn bestemming veel dichterbij. Hij ervaarde het verschil tussen deze twee perspectieven als de afstand die hij had afgelegd. Zover was hij al opgeschoten!
Dit stelde hem gerust, gaf hem de gelegenheid de verrekijker neer te leggen, en iets te eten, te drinken en een praatje te maken met de mensen om hem heen, en te slapen. Maar daarna moest hij weer snel verder! Hij was er tenslotte nog niet!
Op een dag raakte hij zijn verrekijker kwijt. Dat veroorzaakte lichte paniek; hoe wist hij vanaf nu precies waar hij naar toe ging en wat rechtdoor en de kortste route was? Hoe zag die plek er ook alweer uit? Hij moest zich nu veel meer gaan bezighouden bijvoorbeeld met de afslagen die hij moest nemen, het pad waarop hij liep. Daar moest hij erg aan wennen, maar in de loop van de tijd ging hij er van lieverlee van genieten. Omdat hij niet meer steeds door de verrekijker keek, zag hij zijn omgeving beter, de natuur waar hij doorheen wandelde, de mensen om hem heen, die met hem meeliepen, en ook belangrijk: hij zag zijn tegenliggers op tijd. Hij kon wegversperringen zien aankomen en eromheen lopen, uitwijken. Langzamerhand vond hij zelfs de rust om zo af en toe een andere route te kiezen naar zijn bestemming. Een andere route, die langer was, maar wel adembenemend mooi. Dat deed hij soms. Niet vaak, want zijn bestemming was nog lang niet bereikt, en hij wist tussen ons gezegd en gezwegen ook niet precies hoe ver het was. Wel ongeveer waar, maar niet hoe ver.
Het grappige was, dat hij zo veel sneller ging, zo zonder verrekijker. Omdat hij zich beter op de weg concentreerde, stapte hij er minder vaak vanaf of naast, en raakte hij minder de weg kwijt. Hij komn zich beter concentreren op zijn passen die hij kleiner maakte, zodat hij beter zijn evenwicht kon bewaren.
Toen hij zijn verrekijker weer vond (het ding had al die tijd gewoon tussen zjn spullen gelegen), zag hij het als een instrument dat hij zo af en toe eens moest gebruiken. “Daarmee bepaalde ik vroeger mijn route”, bedacht hij dan als hij het ding bekeek,”ha, nu ga ik veel sneller. Ik heb hem eigenlijk alleen maar zo af en toe nodig om te zien waar ik naar toe ga.”
En als je hem nu ziet lopen, heeft hij een verrekijker aan een riempje om zijn nek hangen, af en toe kijkt hij door de kijker naar zijn bestemming. Het lijkt net of hij op dezelfde manier loopt als vroeger, geconcentreerd, één kant op, snel. Maar het is iets minder snel dan vroeger, en hij maakt kleinere pasjes. Hij kijkt om zich heen. Hij geniet!. Hij heeft welhaast geen haast, hoewel hij niet weet wat de afstand is naar zijn bestemming. Maar hij zal niet meer zo ver-hoeven.
0 reacties ↓
Nog geen reacties... Begin jij nu?
Reageer